In het kader van de natuurwetgeving worden de effecten van de voorgenomen activiteiten op de dieren in de omgeving ingeschat. Er is ten opzichte van andere diergroepen veel onderzoek gedaan naar de effecten van menselijke verstoring op vogels.

In principe beïnvloedt menselijke aanwezigheid de mogelijkheden van dieren om belangrijke hulpbronnen te benutten. Verstoring kan direct de toegang tot voedsel, nest- en rustplekken beperken, doordat dieren de gebieden vermijden waar mensen aanwezig zijn. Indirect kan de menselijke aanwezigheid de kwaliteit van het leefgebied beïnvloeden, doordat de aanwezigheid van mensen bijvoorbeeld de aanwezigheid van prooidieren beperkt.

Broedterritorium Gramsus met links op de foto een smal pad tussen de struiken door.

Verbreding van het voetpad door het verwijderen van struweel, vergraven van de grond en de het aanbrengen van rijplaten. Onbekend is of er sprake is van direct nestverlies maar verstoring had eenvoudig voorkomen kunnen worden door de aanleg (graafwerk, verwijderen ruigte en struweel) buiten de broedperiode uit te voeren.


Jennifer Gill beschrijft drie benaderingen waarop onderzoek naar de effecten van menselijke verstoring op vogels plaatsvindt (Approaches to measuring the effects of human disturbance on birds, Ibis (2007) 149:9-14), gebaseerd op:
1. de effecten van verstoring op het terreingebruik;
2. de effecten op overleving en broedsucces;
3. de dichtheidsafhankelijke effecten die ontstaan als gevolg van het veranderde terreingebruik.


1. De effecten van verstoring op het terreingebruik.
Deze benadering gaat uit van het gebied waarin de verstoring optreedt. Door vergelijking van verstoorde met niet-verstoorde situaties wordt informatie verkregen over de verspreiding en het gedrag als gevolg van menselijke aanwezigheid. Het blijkt dat broedende vogels fysiologische stress ervaren bij verstoring van hun nest, hoewel deze stress respons kan verminderen door gewenning.

Oever met daarin het nest van een Meerkoet (2 eieren) langs een drukke straat, 6 meter vanaf de stoep. Het nest is een paar dagen later leeg en verlaten (waarschijnlijk predatie). Als alleen de afstand tot de weg in beschouwing wordt genomen, zou men kunnen concluderen dat de soort weinig verstoringsgevoelig is. Logischer is dat de Meerkoet bereid is een hoge prijs te betalen voor het broedterritorium en de verstoring verdraagt - het enige andere alternatief is niet broeden.


2. De effecten op overleving en broedsucces
Deze benadering is gericht op het kwantificeren van de kosten die vogels maken als gevolg van verstoring. Vogels die energie kwijt raken als gevolg van verstoring, kunnen die energie niet steken in overleving en voortplanting, waardoor het uiteindelijk zo kan zijn dat ze minder nakomelingen voortbrengen. Gedragsresponsen zijn altijd contextafhankelijk. Individuele responsen op menselijke aanwezigheid hangen af van de trade-offs die individuen ervaren. Een trade-off is bijvoorbeeld dat een vogel in het verstoorde gebied blijft, omdat daar meer voedsel is dan in het alternatief zonder verstoring. Een vogel kan buiten de broedperiode als reactie op verstoring wegvliegen uit zijn gebied, maar wanneer hij een nest heeft, zijn de kosten te hoog (investering nest) om weg te vliegen. Uit het schaarse onderzoek dat volgens deze benadering is verricht, blijken bijvoorbeeld ganzen die in de winter actief worden verjaagd minder vet waren en in de volgende winter met minder nakomelingen terugkwamen dan ganzen uit niet verstoorde situaties.


3. De dichtheidsafhankelijke effecten als gevolg van veranderd terreingebruik
De eerste twee benaderingen richten zich op de gevolgen voor individuele vogels. De derde benadering richt zich op lokale populaties. In gevallen waarin vogels op verstoring reageren door zich anders over het terrein te verspreiden, is de vraag of de plaatselijk toegenomen dichtheden aan vogels resulteren in een afgenomen gemiddelde overleving en reproductievermogen. Voor de weinige soorten waarnaar onderzoek is gedaan, was verplaatsing negatief: voor bijvoorbeeld bontbekplevieren konden negatieve effecten op populatieniveau optreden als ze in territoria van slechtere kwaliteit terechtkwamen, waardoor het broedresultaat per broedpaar daalde.


In de huidige wetgeving is verstoring van broedende vogels verboden. Eén wandelaar is al voldoende om een broedende vogel te verstoren. Verstoring door activiteiten tijdens de broedperiode is daarom meestal wel aan de orde. De vraag is dan ook niet of er verstoring plaatsvindt, maar in welke mate verstoring plaatsvindt en welke verstoring er wel of niet acceptabel is. In de praktijk geeft uitvoering van activiteiten buiten de broedperiode de (meeste) garantie dat er geen verstoring plaatsvindt. Wanneer men tijdens de broedperiode werkt, is het van belang dat voorkomen wordt dat er vogels gaan broeden op de plek waar er gewerkt wordt. Vogels die in de omgeving broeden, kunnen dan wel hinder ondervinden door de uitstraling van bijvoorbeeld geluid vanaf een bouwplaats. Met de nieuwe Wet Natuurbescherming komen wetgeving en praktijk hier dichterbij elkaar. Wel geldt het criterium dat lokale populaties niet achteruit mogen gaan als gevolg van de verstoring.